Ik heb al 24 jaar een solopraktijk in Leidschendam, het kleinere broertje van Den Haag waar alle gepensioneerde ambtenaren wonen. Dus mijn patiëntenpopulatie telt veel ouderen.
Er is in die 24 jaar natuurlijk veel veranderd. Wat is gebleven, is mijn plezier in het vak, en dat komt niet alleen omdat ik al lang op deze plek zit. Het is omdat ik mijn patiënten steeds beter kan helpen. Omdat ik hun context ken – ik ken hun familie, kinderen, ouders, partner, ik weet wat er speelt. In het begin nog niet, maar mijn assistente Petra is hier geboren en getogen, ze kent iedereen plus de familiegeschiedenis, tot wel 3 generaties terug. Zij kon de situatie verduidelijken: “Oh, maar die is familie van die, dit en dat is er gebeurd”, en dan viel bij mij het kwartje. Nu ken ik zelf die context. Een voorbeeld: laatst kwam er een man op het spreekuur met zo’n rode bloeduitstorting in zijn oog. En ik weet dat een familielid van hem ook zo’n oogbloeding had, en die is overleden aan een hersentumor. Dus ik vraag: “Goh, maak je je zorgen dat je hetzelfde hebt als je familielid?” Het benoemen van de angst werkt eigenlijk al geruststellend.
Huisarts zijn is ook zo mooi omdat ik nog steeds geraakt word door patiënten. Niet door wat ze zeggen, maar door hun houding of gedrag. Een van mijn patiënten, een vrouw van in de vijftig, heeft een erfelijke aandoening waardoor ze langzaam blind en doof wordt. Haar dochter heeft het ook, en die zit nog maar in de puberteit. En deze vrouw is zo ongelooflijk dapper, echt indrukwekkend. Ze klaagt niet. Ik zie dat ze worstelt met deze verschrikkelijke situatie, maar ze klaagt nooit. Dat raakt me diep. De andere, vrolijke kant maak ik ook mee. Met een wat oudere patiënte, die me heel vaak belde. “Dokter, ik ben zo benauwd.” Dan zei ik dingen als: het valt wel mee, je kan het. Werd ze even rustig, tót ze weer op het spreekuur kwam en het hele verhaal opnieuw begon. Hoe moeilijk en zwaar ze het had en hoeveel last ze had van allerlei dingen. Mijn arsenaal was inmiddels wel uitgeput, wat kon ik nog doen om haar te helpen? Ineens dacht ik: nu ga ik het anders doen. Dus ik zei: “Joh, wat erg!! Dat je dat volhoudt!” Zegt zij: “Nee dokter, het is nog véél erger!” Toen moesten we allebei lachen. Vanaf toen konden we fantastisch met elkaar opschieten. Want we wisten precies wat we aan elkaar hadden.
Het is niet altijd zo geweest, die communicatie en het luisteren. Toen ik net begon als huisarts dacht ik: oké, ik moet de patiënten behandelen, medicatie voorschrijven en klaar. Maar geleidelijk aan kwamen er van die omslagpuntjes. Bijvoorbeeld bij patiënten met lichamelijke klachten die maar niet overgingen, terwijl de specialisten niks konden vinden. Dan zag ik ze weer op mijn spreekuur en dacht ik: wat willen ze nou van me? Dat zette me aan het denken en op een bepaald moment ben ik me anders gaan opstellen. Beetje meer achterover leunen, beter luisteren om te achterhalen waar hun angst, pijn of onrust vandaan komt.
Dat heeft me gebracht tot waar ik nu ben. En ik geef het, als opleider, ook aan aios mee. Mijn belangrijkste tip: hou eerst een minuutje je mond, en luister. Dan kun je de patiënt laten merken dat je hem begrijpt. Het allerfijnste is als een patiënt, zoals de man met de oogbloeding, mijn spreekkamer uitloopt en zegt: “Nou dokter, dankjewel, ik ben helemaal gerustgesteld, en als er toch wat aan de hand is weet ik dat ik hier van harte welkom ben.” En dan denk ik: prachtig vak!
Frans Geels, huisarts in Leidschendam