Het is winter en ik wandel in het bos. De bomen hebben hun bladeren verloren. Dat beeld, die kale takken, doet me denken aan een voorval met een patiënt, nog niet zo lang geleden. Iets waarvan je hoopt dat het je niet overkomt en waarover je liever niet praat of schrijft. Maar ook iets wat menselijk en herkenbaar is, voor elke huisarts die het vak nog moet leren. Daarom schrijf ik er toch over.
Op mijn spreekuur, ik ben nog eerstejaars, komt een man van in de vijftig met maag- en slokdarmklachten. Een brandend gevoel, wisselend in intensiteit. Een half jaar eerder waren die klachten er ook, toen heeft een maagzuurremmer goed geholpen. Dus de patiënt vraagt me: “Heb je nu ook iets wat zou kunnen helpen?” Ik voer alle controles uit, ze zijn goed. In mijn achterhoofd komt wel even de gedachte op: het kan ook het hart zijn, maar mijn conclusie is toch dat de patiënt nu hetzelfde heeft als een half jaar geleden. Ik schrijf de maagzuurremmer voor en verwijs, voor alle zekerheid, de patiënt voor een ECG en een bloedonderzoek. Dat ECG is meteen ‘s middags, er worden geen afwijkingen gevonden.
De volgende ochtend zie ik een bericht van de ambulancedienst. Mijn patiënt heeft ’s avonds een hartinfarct gehad en moest gereanimeerd worden in de ambulance. De grond zakt weg onder mijn voeten. Daar is-ie dan: de beruchte Gemiste Diagnose. Ik heb geen goede inschatting gemaakt, hamert het in mijn hoofd. Terwijl, als ik nu terugkijk, er wel signalen waren die mij op het juiste spoor hadden kunnen zetten. Hoe komt het dat ik die signalen niet serieus heb genomen? Een reden is dat ik de patiënt, een kunstenaar, inschatte als een wat onrustige en angstige man. Ik heb de klachten dus geschaard onder: dit past bij zijn persoon, in plaats van: dit kan op een acuut hartinfarct duiden. Dat neem ik mezelf het meest kwalijk. Echt, de moed zakt me in de schoenen, ook al stelt mijn begripvolle opleider me gerust. Ik bel direct de vrouw van de patiënt en ik ga op visite bij de patiënt als hij uit het ziekenhuis komt. Ik ben er helemaal op voorbereid dat hij zal zeggen: “Je bent tekortgeschoten als dokter.” Maar nee, de patiënt vindt juist dat ik goed naar hem heb geluisterd.
Later vertelt hij iets wat me nog altijd is bijgebleven: “Als ik nu in het bos wandel, in de winter, zie ik ineens dat de takken van de bomen precies lijken op de vaten van mijn hart. Dat mooie inzicht gebruik ik in mijn kunst. Ik schrijf ook verhalen over wat mij is overkomen, daar krijg ik veel respons op. Het is een nieuwe afslag in mijn leven.” De moraal van dit verhaal: wij hebben soms onrealistische verwachtingen van onszelf. Je wilt altijd alles vlekkeloos doen. Maar het is een illusie dat je nooit fouten maakt als arts. Ons vak is deels ongrijpbaar. Juist daarom is het belangrijk het taboe rond praten over fouten te doorbreken. Blijf vertrouwen in jezelf en je goede intenties! En wees open en eerlijk naar je patiënten. Ook als er iets niet goed gaat, kan het iemand anders’ leven een positieve wending geven. Dat is de les die ik hieruit geleerd heb.
Anneke Monninkhof
Derdejaars Radboudumc Nijmegen