Als je mijn spreekkamer binnenkomt, zie je een tafel van ruim 2,5 meter lang met aan het einde een knikje. Daar staan de stoelen, voor de patiënt en de huisarts. Mijn computer staat aan het andere uiteinde van de tafel, ik zit er met mijn rug naartoe. Tijdens consulten gebruik ik hem alleen om iets op te zoeken als dat echt nodig is. Of om aantekeningen in het dossier te maken, maar dan pas na het afnemen van de anamnese – en vaak ook pas na het lichamelijk onderzoek.
Tussendoor schrijf ik soms iets op in een klein notitieblokje. Die tafel is een vondst van de binnenhuisarchitect toen we deze praktijk ontwierpen in 2005. In het begin waren mensen verrast, en zetten ze de stoelen achter het beeldscherm. Dan zei ik: “Nee, want als we daar gaan zitten kunnen we niet echt met elkaar praten.” En dan schoven ze de stoelen weer terug. Nu is iedereen eraan gewend.
De architect ben ik eeuwig dankbaar voor zijn vondst met de lange tafel. Want deze setting helpt me échte aandacht te hebben voor de patiënt. En die aandacht, dat is de kern van ons vak.
Aandacht kost geen tijd, aandacht creëert tijd. Aandacht is luisteren, wachten en afwachten. Dat lukt me niet altijd, moet ik toegeven. Er was een drukke periode, waarin ik met mijn ene hersenhelft bij de patiënt was en met de andere helft toch in het beeldscherm zat. Dan miste ik eigenlijk de aansluiting met de patiënt. Maar als het wel lukt, die echte aandacht, dan wordt ook de vraag achter de vraag sneller duidelijk en heb je heel vaak geen bloedbepaling of thoraxfoto meer nodig.
Er kwam een patiënt op het spreekuur, een jongeman met autisme en vermoeidheidsklachten. Hij was er volledig van overtuigd dat er opnieuw een bloedonderzoek moest komen en om zijn wens te onderstrepen bracht hij zijn moeder mee. Op oorlogssterkte, zeg maar, dat zag ik aan haar kordate houding. Ik voerde het gesprek, met oprechte aandacht en focus op wat de patiënt vertelde. Wat kan er achter zijn vraag zitten? Uiteindelijk zag ik de moeder ontspannen, ze leunde wat meer achterover in haar stoel. Wat mij weer ruimte gaf om te zeggen: “Ik begrijp dat je denkt dat bloedonderzoek nodig is, en het kan ook, máár …” Er was geen medische noodzaak voor dat onderzoek en ze accepteerden het. Voor deze jongeman ben ik nog steeds de favoriete huisarts. “Want ik kan met jou zo goed praten”, zegt hij.
De meeste patiënten zijn uiteindelijk content met de beslissing een onderzoek niet te doen als het niet nodig is. Soms ook niet, dan zie ik dat iemand knorrig wordt. Of je hoort het achteraf via de assistente. Maar patiënten tevreden houden is niet het doel van huisarts zijn, daar ben ik ook duidelijk in. Het doel is degelijke medische zorg leveren. Aan de andere kant: als iemand toch dat onderzoek wil, moet je soms ook flexibel zijn. ‘Niets doen’ betekent niet ‘ik mág niks doen.’
Zo geef ik in mijn praktijk invulling aan ‘zoveel mogelijk nietsdoen’. Niet toevallig is dit ook de titel van mijn oratie. Zoveel mogelijk nietsdoen, dat begint met echte aandacht voor je patiënt. Ja, aan het uiteinde van een heel lange tafel.
Marco Blanker, huisarts